Print

De advent is in het christendom de benaming voor de aanloopperiode naar kerst. Advent betekend "komst". De advent  begint vier zondagen voor Kerstmis.

De advent begint altijd op de zondag die valt tussen 27 november en 3 december en eindigt op 24 december bij het avondgebed. Hierdoor is de lengte van de adventsperiode verschillend, maar telt wel altijd 4 zondagen. De advent kalenders die in deze tijd te koop zijn in de winkels tellen altijd 24 dagen. Vaak zitten er chocolaatjes of snoepjes in. Er zijn ook advent kalenders met cadeautjes.

Het is ook leuk om zelf een advent kalender te maken. Je kunt hiervoor 24 doosjes gebruiken of zakjes, net wat je leuk vind. Bij Lobbes verkopen ze losse zakjes voor advent met de bedoeling ze zelf te vullen. Deze zou je er ook voor kunnen gebruiken. Onderstaand verhaal print en knip je uit. In ieder van de 24 dagen doe je een deel van het verhaal. De zinnen plak je iedere dag onder elkaar op een A4 papier. Aan het einde van de advent periode heb je het hele verhaal bij elkaar.

 

1.Het gebeurde heel lang geleden in Judea.

2. De keizer wilde weten hoeveel mensen er in zijn rijk woonden.

3. Daar werd hun naam op een grote lijst geschreven.

4. Maria pakte kleren in voor de verre reis.

5. Ze gingen op weg naar Bethlehem, de stad waar Jozef geboren was.

6. Het land hoorde bij het rijk van keizer Augustus.

7. Daarom moesten alle mensen naar de stad gaan waar ze geboren waren.

8. De timmerman Jozef woonde met Maria in de stad Nazareth in Galilea.

9. Jozef haalde de ezel uit de stal.

10.De reis naar Bethlehem duurde lang.

11.Maria verwachte haar eerste kind. Jozef tilde haar op de ezel om de reis voor haar te verlichten.

12.Wat waren ze blij toen ze in de verte Bethlehem zagen liggen.

13.Het kindje zou nu spoedig geboren worden. Maria vroeg Jozef een herberg te zoeken.

14.Er was maar een herberg in Bethlehem. Een man wees Jozef de weg.

15.Jozef praatte met de waard. De waard keek naar Maria en schudde zijn hoofd. Hij liet Jozef de herberg zien.

16.De herberg was overvol. Er was geen plaats voor Maria om haar kindje ter wereld te brengen.

17.Maar de waard had nog een stal. Daar was het tenminste rustig.

18.Maria en Jozef gingen naar de stal. De sterren fonkelden aan de heldere hemel.

19.In de kleine stal stonden een os en een ezel.

20.Jozef stak een olielamp aan om de stal te verlichten.

21.Maria legde vers stro in de kribbe.

22.Jozef maakte een rustplaats voor Maria.

23.Het kindje Jezus kon geboren worden.

24.Een heldere ster scheen boven de stal en was tot in de wijde omtrek te zien. De engelen zongen. Het kindje was geboren.